Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Diffuse verontreiniging, saneringsvariant 2: aanbrengen leeflaag

In deze figuur is variant 2 ‘aanbrengen leeflaag’ weergegeven.

Op de aanwezige bodemverontreiniging wordt een leeflaagconstructie aangebracht. Door de leeflaag worden contactrisico’s die vanuit de geldende functie aanwezig kunnen zijn in afdoende mate tegengegaan. De leeflaag bestaat meestal uit:

  • een gebruikslaag;
  • een regulerende laag (optioneel).

Gebruikslaag

De dikte van de gebruikslaag wordt bepaald door de (toekomstige) functie en het gebruik van de locatie. De gemiddelde dikte van de standaardleeflaag is vastgesteld op 1 m. Afhankelijk van het gebruik wordt zand of teelaarde aangebracht. Bij bijzonder gebruik worden andere leeflaagdiktes gehanteerd. Zo kan onder een gebouw wanneer bouwkundige voorzieningen worden getroffen geen leeflaag nodig zijn. Op een parkeerterrein kan om meer praktische redenen volstaan worden met 0,2 tot 0,3 m cunetzand. Voor kabels en leidingen kan dan worden uitgegaan van een diepere sleuf. Hier wordt meestal 1m voor aangehouden. In bijzondere situaties kan van de genoemde gemiddelde dikte worden afgeweken (variatie tussen 0,50 en 1,50 m).

Regulerende laag

De regulerende laag heeft de functie van visuele scheiding (signaalfunctie) tussen de leeflaag en de onderliggende verontreinigde bodem. Daarnaast kan de regulerende laag voorkomen dat leeflaagmateriaal vermengd wordt met de verontreinigde bodem en er beworteling plaatsvindt tot in de verontreinigde grond. De regulerende laag bestaat meestal uit een geotextiel en grof humusarm zand en kan een dikte hebben van 0,2 tot 0,3 m. Bij immobiele verontreinigingen is het beperken van infiltratie van neerslag of het voorkomen van uitdamping niet van belang. Een regulerende laag wordt vaak om praktische redenen aangebracht (beheersfunctie, visuele scheiding).

Wanneer de mogelijkheid aanwezig is, kan de leeflaag boven op het bestaande maaiveld worden aangelegd. Dit bespaart de kosten van het ontgraven en verwerken van de verontreinigde grond. In andere situaties kan het gewenst c.q. noodzakelijk zijn om eerst de verontreinigde toplaag te verwijderen.

De aanleg van de leeflaag is beschreven in [1].

Wanneer er bouwactiviteiten gepland zijn, is de fysieke kwaliteit van de ondergrond van belang. In situaties waar het om milieuhygiënische redenen niet nodig is om de verontreinigde grond volledig te verwijderen, moet dit soms wel om civieltechnische redenen gebeuren. Dit valt verder buiten de Richtlijn.

Wanneer is de variant realistisch?

Het aanbrengen van een leeflaag is realistisch als:

  • verwijdering niet doelmatig is;
  • de dikte van de verontreinigde laag groter is dan enkele meters.

Het aanbrengen van een leeflaag is niet (direct) voor de hand liggend als:

  • er geen blootstellingsrisico’s zijn door de aanwezigheid van een aaneengesloten bovenafdichting;
  • het maaiveld niet verhoogd mag worden
  • de bodemverontreiniging een geringe dikte heeft.